De banken werden tijdens de Tweede Wereldoorlog, net als alle andere bedrijven, geconfronteerd met allerlei bepalingen en beperkingen die door de bezetter waren opgelegd.
Ieder hoofdkantoor van de grote banken had voor het begin van de oorlog al een eigen luchtbeschermingsteam dat in tijden van calamiteiten kon optreden.
In de meidagen van 1940 sneuvelden een aantal bankmedewerkers en werd een aantal bankgebouwen beschadigd, zoals in Middelburg en Rotterdam. Ook in Nederlands-Indië overleefde een aantal bankmedewerkers de ontberingen van de oorlog niet.
De banken werden gedwongen saldi van Joodse rekeninghouders over te maken naar de roofbank Liro. In 1941 werden Joodse medewerkers ontslagen, nadat dit door Duitsers was afgekondigd.
Er was weinig regulier werk te doen, daarom werden er allerlei cursussen aangeboden aan de bankmedewerkers.
Tijdens de periode 1944-1945 waren er in de hoofdkantoren gaarkeukens en bijvoorbeeld de Nederlandsche Handel-Maatschappij stelde volkstuintjes beschikbaar waar de medewerkers hun eigen groente konden verbouwen.
In de jaren 1944-1945 werkten de meeste banken mee met het Nationaal Steunfonds door geld beschikbaar te stellen waarmee onderduikers financieel werden gesteund en het verzet kon worden gefinancierd.
Na de oorlog kon de inventarisatie worden opgemaakt. Meer dan 300 medewerkers hadden de oorlog niet overleefd, waaronder een groot aantal Joodse medewerkers. Bij de Amsterdamsche Bank/Incasso-Bank, Nederlandsche Handel-Maatschappij en Twentsche Bank werden monumenten opgericht om de gevallen collega’s te herdenken. Dit vindt tot op de huidige dag op 4 mei plaats door een plechtige kranslegging door de CEO van ABN AMRO.