In 1875 begon de Spaarbank te Rotterdam met een nieuwe activiteit: het schoolsparen. Dit was overigens niet nieuw voor Nederland. De eerste schoolspaarbank was al in 1845 opgericht door hoofdonderwijzer J.P. Schaberg van een armenschool in Den Haag.
Het idee was dat de kinderen klassikaal zouden sparen om op deze schoolse manier spaarzin bij te worden gebracht. De onderwijzers speelden een cruciale rol in dit geheel. Zij namen wekelijks het geld – een halve cent, cent of stuiver – van ieder kind in ontvangst en administreerden de ontvangsten.
Een keer per jaar ging de onderwijzer naar de spaarbank waar het saldo op individuele spaarboekjes werd bijgeschreven.
De taak van de onderwijzers werd aanzienlijk verlicht toen rond 1900 zogeheten spaarkisten door de spaarbanken beschikbaar werden gesteld. In een dergelijke kist had ieder kind een vak met een eigen nummer zodat de administratie door de onderwijzer kon vervallen.
Later begonnen de spaarbanken met een eigen schoolspaarbankdienst waarbij iemand van de bank de scholen bezocht, het geld verzamelde en administreerde. De Nutsspaarbank ’s-Gravenhage had nog een dergelijke service tot in de jaren tachtig.
Na de Tweede Wereldoorlog werden er spaarautomaten in scholen geplaatst. Je gooide hier geld in, kreeg hiervoor een spaarzegel retour die op een spaarkaart werd geplakt. Was de kaart vol, dan ging je naar de bank waar het saldo op je spaarboekje werd bijgeschreven. Ook bij Amro kon je in de jaren zestig op deze manier sparen.
In de late jaren zeventig kwam de klad in het schoolsparen. De meeste scholen zijn er in de jaren negentig mee gestopt. Een school in Assendelft was in 2011 de laatste die met deze activiteit is gestopt.