Het personeel vormt de ruggengraat van ieder bedrijf. In de 19e eeuw waren dit allemaal jongens (vanaf 12 jaar) en mannen. Vanaf eind 19e eeuw deden vrouwen hun intrede. Trad een vrouw in het huwelijk, dan werd het dienstverband ontbonden. De medewerkers werden geëmployeerden genoemd.
Het eerste pensioenfonds/ondersteuningsfond werd in 1839 in Batavia (Jakarta) ingesteld, voluit het ‘Fonds ten behoeve van weduwen en weezen van dienaren en van hulpbehoevende dienaren van de Factorij der Nederlandsche Handel-Maatschappij te Batavia’. In Nederland was de Twentsche Bank in 1897 de eerste die een Zieken- en Pensioenfonds en een Weduwen- en Wezenfonds oprichtte.
Verder was de invloed van de medewerkers op het beleid van de organisatie minimaal/nihil. De bank werd bestuurd door een paternalistisch ingestelde directie die bepaalde wat goed was voor de medewerkers. Dit werd na de Tweede Wereldoorlog beter. Er werden ideeënbussen ingesteld, waar medewerkers ideeën konden formuleren om de werkwijze te stroomlijnen/te verbeteren waardoor de kosten konden worden gereduceerd. Een uitgevoerd idee leverde de indiener een bonus op.
Medezeggenschap kregen de bankmedewerkers in 1955 bij het instellen van de Ondernemingsraden. Pas in de jaren negentig van de twintigste eeuw kreeg de Raad van Medewerkers de mogelijkheid een voordracht te doen voor een vacature in de Raad van Commissarissen.